Atjo Westerhuis dierenarts, EduVet Dierenkliniek, Veenendaal, www.eduvet.nl
Waarschuwing
Hieronder vind je, in beknopte vorm, praktische informatie over de toediening van insuline bij honden en katten met suikerziekte (diabetes mellitus). Lees voor de volledige informatie de bijsluiter* en volg de adviezen op van de behandelend dierenarts.
*https://www.my-msd-animal-health.nl/producten-bijsluiters/caninsulin
Naam diergeneesmiddel
Caninsulin, 40 IE/ml suspensie voor onderhuidse injectie bij honden en katten. Het is een UDA-middel, wat betekent dat het op voorschrift van de dierenarts door de huisdiereigenaar zelf mag worden geïnjecteerd.
Indicatie
Suikerziekte (diabetes mellitus).
Toepassing van de injectievloeistof
- Vóór gebruik van een nieuwe flacon, deze krachtig schudden, zodat er een homogene, melkachtige suspensie ontstaat. Het schuim dat gevormd wordt door het schudden moet verdwenen zijn vóór gebruik.
- Bij elk volgend gebruik van een aangebroken flacon is het advies om telkens weer, voordat de insuline opgezogen wordt, de flacon zacht te schudden of licht te zwenken, zodat opnieuw een homogene, melkachtige suspensie ontstaat.
- Er kan ‘vlokvorming’ ontstaan in de insulinesuspensie. Als deze ‘vlokvorming’ zelfs na krachtig schudden van de flacon zichtbaar blijft, moet je deze suspensie niet meer gebruiken en een nieuwe flacon aanbreken.
- Gebruik een insulinespuit, die geschikt is voor een insuline concentratie van 40 IE/ml, of maak gebruik van een VetPen. Lees voor het gebruik van de VetPen de bijsluiter*.
*Https://www.my-msd-animal-health.nl/producten-bijsluiters/caninsulin-vetpen/
- De injecties moeten worden toegediend door een persoon, die daadwerkelijk in staat is om de injecties op de juiste manier toe te dienen, zodat het dier er niet of zo weinig mogelijk door gestressed raakt. Volg nauwgezet de instructies van de behandelend dierenarts.
- De injectie toedienen nadat het dier de volledige nauwkeurig afgepaste portie voeding heeft opgegeten. Kies dagelijks een andere injectieplaats.
- Flacon rechtop in de koelkast bewaren (2-8°C). Houdbaar tot 6 weken na aanprikdatum.
Frequentie van toedienen
De frequentie van toedienen bij honden is 1 of 2 x daags, bij katten altijd 2 x daags. Voor sommige diabetische honden is 1 x daags toediening voldoende, maar voor andere honden is 2 x daags toediening noodzakelijk.
Instellen van de juiste dosis bij de hond
Aanvangsdosering
We starten in principe altijd met 1 x daags 0,5 IE insuline per kg lichaamsgewicht, naar beneden afgerond op hele eenheden.
Als blijkt (zie ‘bloedglucosecurve’ verderop) dat we een diabetische hond 2 x daags insuline moeten toedienen, moet de dosis per injectie met 25% verlaagd worden. Voor een hond van 10 kg die als startdosis bij 1 x daags toediening 5 IE krijgt, zou de nieuwe dosis voor 2 x daagse toediening (naar beneden afgerond op hele eenheden) 3 IE zijn. Rekensom: 0.75% van 5 IE = 3.75 IE, naar beneden afgerond op hele eenheden: 3 IE. NB: De 2 x daagse toediening moet met tussenpozen van 12 uur plaats vinden
Voorbeeld
Lichaamsgewicht hond | Dosis 1 x daags | Dosis 2 x daags |
5 kg | 2 IE | 1 IE |
10 kg | 5 IE | 3 IE |
15 kg | 7 IE | 5 IE |
20 kg | 10 IE | 7 IE |
Onderhoudsdosering
Afhankelijk van de ontwikkeling van de klinische verschijnselen en de resultaten van de bloedglucosecurve (zie verderop), moet de uiteindelijke onderhoudsdosis worden bepaald door verhoging of verlaging van de dosis in stapjes van 10%. Wijzigingen in de dosering moeten liever niet vaker plaats vinden dat 1 x in de 3-7 dagen. Als gevolg van de dag-tot-dag variatie in de bloedglucoseconcentratie en de variatie in insulinegevoeligheid, worden een grotere en/of frequentere verhoging of verlaging in de dosis in principe afgeraden.
Instellen van de juiste dosis bij de kat
Aanvangsdosering
We starten met 2 x daags 1 of 2 IE insuline per kat, gebaseerd op de bloedglucoseconcentratie, zoals weergegeven in de volgende tabel:
Bloedglucoseconcentratie
|
Dosis 2 x daags per kat |
< 20 mmol/L < 3,6 g/l < 360 mg/dl | 1 IE |
≥ 20 mmol/L ≥ 3,6 g/l ≥ 360 mg/dl | 2 IE |
Onderhoudsdosering
Afhankelijk van de ontwikkeling van de klinische verschijnselen en de resultaten van de bloedglucosecurve (zie verderop), moet de uiteindelijke onderhoudsdosis worden bepaald door verhoging of verlaging van de dosis in stapjes van 1 IE per kat. Afhankelijk van de respons op de aanvangsdosis wordt aangeraden om in de eerste drie weken van de behandeling per injectie niet meer dan 2 IE per kat toe te dienen. Wijzigingen in de dosering moeten niet vaker plaats vinden dat 1 x in de 7 dagen. Als gevolg van de dag-tot-dag variatie in de bloedglucoseconcentratie en de variatie in insulinegevoeligheid, worden een grotere en/of frequentere verhoging of verlaging in de dosis in principe afgeraden.
Bloedglucosecurve
Voor het instellen van een onderhoudsdosis moeten de aanpassingen, verhoging of verlaging, gemaakt worden aan de hand van een bloedglucosecurve. Beslissingen om de dosis insuline aan te passen moeten in principe altijd genomen worden op basis van de resultaten van een bloedglucosecurve in plaats van op een enkele meting op een willekeurig moment van de dag.
Het maken van een bloedglucosecurve wordt een aantal keren met tussentijd van een week uitgevoerd gedurende een periode van 12 uur (soms langer), elke 2 uur, te beginnen vlak vóór de ochtendmaaltijd en af te sluiten vlak vóór de avondmaaltijd.
De eigenaar kan zelf thuis de bloedglucosecurve ‘maken’ met behulp van een glucosemeter (bijv. de Glucocard®). Het instellen van de juiste dosis moet altijd plaats vinden door de meting van glucose in het bloed en niet door meting van glucose in de urine.
Onderhoudsfase insuline toediening
In de meeste gevallen van suikerziekte, zowel bij honden als bij katten, is een normale levensverwachting, inclusief kwaliteit van leven en zonder ingrijpende complicaties heel goed mogelijk. Maar daarbij is een strakke discipline in de verzorging en monitoring door de eigenaar, in nauwe samenwerking met de dierenarts of diabetes consulent(e), noodzakelijk. Dat kan tevens helpen om chronische problemen die geassocieerd zijn met suikerziekte, zoals staar (bij honden) en leververvetting (bij honden en katten) te voorkomen!
Het ‘koppel’ voeding en insuline
Een strak voedingsregime en een daarop nauwkeurig afgestemde onderhoudsdosering van insuline op basis van verschillende bloedglucosecurves is een vereiste voor het welslagen van de behandeling van een suikerziekte patiënt. We geven een complete voeding, indien nodig een dieetvoeding (bijv.
energiearm en vezelrijk dieet), op vaste tijden, 2 x daags, in gelijkwaardige porties, gelijkwaardig qua hoeveelheid en samenstelling. De tweede dagportie wordt aangeboden op het moment, waarop het effect van de insuline maximaal is, dus de glucosespiegel in het bloed het laagst. Die informatie ‘halen’ we uit de bloedglucosecurve. Van belang is natuurlijk dat de eetlust goed is en goed blijft. Bij het merendeel van de suikerziekte patiënten is dat geen probleem (zie ziektebeeld verderop). Als er
sprake is van een slechte, wisselende of geen eetlust moet op korte termijn de oorzaak ervan gediagnosticeerd en behandeld worden, alvorens we in staat zijn om de suikerziekte patiënt te stabiliseren. Tenslotte moeten we alert zijn op achterliggende aandoeningen (inclusief bijwerkingen van eventuele medicatie) en/of extra fysieke en mentale inspanning, die een negatieve invloed kunnen hebben op de instellingsprocedure.
Controles
Controles bij de dierenarts of diabetes consulent(e) dienen elke 2-4 maanden plaats te vinden (of vaker wanneer er problemen zijn).
Symptomen suikerziekte (te veel suiker in het bloed of hyperglycemie)
- Meer en vaker urineren (suiker in urine verhoogd), meer en vaker drinken.
- Meer eten in combinatie met gewichtsafname
- Slechte(re) algemene (vacht)conditie
- Minder actief
Symptomen van overdosering insuline (te weinig suiker in het bloed of hypoglycemie)
- Honger of juist stoppen met eten en inactief
- Rusteloosheid, rillen, atactisch bewegen, desoriëntatie, krampen en uiteindelijk coma.
Bij de eerste verschijnselen moet direct een glucoseoplossing (1 gram per kg lichaamsgewicht) toegediend worden om de bloedglucoseconcentratie te herstellen. Hierop volgend moeten kleine hoeveelheden voedsel met intervallen van 1 tot 2 uur gegeven worden. Diereigenaren worden aangeraden om altijd een geschikte glucosebron (dextrose) binnen handbereik te hebben.